Stotteren is een stoornis in de vloeiendheid van het spreken. Dat betekent dat mensen spreken met herhalingen en verlengingen van klanken en lettergrepen. Ook kunnen er gespannen pauzes of blokkades optreden die het ritme van de spraak verstoren. De persoon die stottert heeft dit niet onder controle. De herhalingen, verlengingen en blokkades worden aangeduid met de term ‘kernstotteren’. Dit is het deel van stotteren dat voor andere mensen hoorbaar is. Vaak is er ook een niet hoorbaar deel, we noemen dit secundair stottergedrag.
Het niet hoorbare deel of secundair stottergedrag ontstaat als reactie op het kernstotteren. Mensen die stotteren, stotteren doorgaans liever niet. Zodoende probeert men de herhalingen, verlengingen en blokkades zo kort mogelijk te houden of te vermijden. Door het stotteren kan hij/zij ook negatieve gevoelens en gedachten ontwikkelen. Hij/zij kan bang zijn weer te stotteren. Of hij/zij kan zich schuldig voelen omdat hij zichzelf niet kan helpen of denken dat mensen hem dom vinden. Door herhaalde gedachten en gevoelens kan hij/zij zichzelf gaan zien als iemand die niet goed kan praten. Enkele voorbeelden van secundair gedrag zijn:
- Verbergen van de stotters. Bijvoorbeeld door andere woorden te kiezen of niks te zeggen. Dit gebeurt vaak uit angst, frustratie of schaamte.
- Vechten om het gestotterde woord uit te spreken. Bijvoorbeeld door onnatuurlijk knipperen van de ogen of bewegen van armen, benen of hoofd.
Stotteren kan dus grote gevolgen hebben voor het leven van de persoon die stottert en in de omgang met andere mensen. De mate van stotteren varieert per situatie. Bijvoorbeeld het spreken voor een groep of telefoneren kan het stotteren heftiger maken. Spreken tegen een klein kind of praten als je alleen bent, zijn voorbeelden waarin het spreken vloeiender kan worden. Zingen gaat bijna altijd vloeiend.